Wat is een rughernia

Inleiding
Een hernia is een ander woord voor uitstulping. Een uitstulping van de tussenwervelschijf wordt ook wel een Hernia Nuclei Pulposi (HNP) genoemd. Deze uitstulping kan op een zenuw drukken, waardoor pijnklachten kunnen ontstaan, of uitvalsverschijnselen (zoals verlammingen en/of gevoelsverlies) in een arm (bij een nekhernia), been (bij een hernia aan de rug) of delen van de romp (bij een borstwervelhernia).
Hernia operaties zijn de meest frequent door neurochirurgen uitgevoerde ingrepen; jaarlijks worden in Nederland ongeveer 11.000 herniaoperaties uitgevoerd, waarvan er ruim 9000 door neurochirurgen worden gedaan. Hernia’s kunnen overal in de wervelkolom voorkomen. Het meest frequent zijn de hernia’s in de onderrug, gevolgd door de nekhernia. De verhouding rug: nek is ongeveer 7 op 1. Hernia’s van de borstwervelkolom zijn erg zeldzaam: minder dan 0.5% van de hernia’s die worden geopereerd bevinden zich in de borstwervelkolom.

Anatomie van de wervelkolom
De wervelkolom vormt de spil van het bewegingsapparaat. Ze omhult het ruggenmerg en de zenuwwortels en vormt de aanhechting van het bekken en alle belangrijke spieren van de romp. De wervelkolom bestaat uit 7 nek- (of cervicale) wervels C1 t/m C7, 12 borst- (of thoracale) wervels Th1 t/m Th12 en 5 lenden- (of lumbale) wervels L1 t/m L5 en het heiligbeen (of sacrum (S)) met het staartbeentje (stuitje). Met uitzondering van de eerste 2 halswervels zit er tussen iedere twee wervels een tussenwervelschijf. De (elastische) tussenwervelschijven fungeren als een soort schokdemper en zorgen er bovendien voor dat de wervels gemakkelijk ten opzichte van elkaar kunnen bewegen (zoals een kogellager doet).
Het wervelkanaal wordt van boven naar beneden op ieder niveau gevormd door de wervelbogen, die vastzitten aan de wervellichamen en die aan de achterkant uitlopen in een uitsteeksel (het doornuitsteeksel) dat midden op de rug kan worden gevoeld (de ‘ruggengraat’). Bovendien worden de wervelbogen met elkaar verbonden door elastische banden, de gele ligamenten, die het wervelkanaal van binnen bekleden. Binnen in het wervelkanaal loopt van boven naar beden het ruggenmerg (tot aan de 2de lendenwervel). Onder dit niveau gaat het ruggenmerg over in een bundeling van zenuwwortels, de cauda genoemd.
Zowel het ruggenmerg als de cauda liggen binnen in een koker van hersenvliezen, de zogenaamde durale zak, waar ze in hersenvocht (liquor) schokvrij zijn opgehangen. De zenuwwortels ontspringen uit het ruggenmerg en verlaten, omhuld door een manchet van hersenvlies, één voor één telkens links en rechts tussen twee wervels het wervelkanaal.
Vlak bij de plaats waar zo’n zenuwwortel het wervelkanaal verlaat bevindt zich de tussenwervelschijf. Als zich op die plek een uitstulping ontwikkelt kan dat aanleiding geven tot beklemming van de zenuwwortel.

De functie van de zenuwwortel is tweeledig: (1) de zenuw zorgt voor de geleiding van elektrische impulsen van de hersenen naar bepaalde spieren en (2) bovendien voor de geleiding van impulsen van gevoelszintuigen (bijvoorbeeld van delen van de huid) naar de hersenen. Druk op de zenuw veroorzaakt meestal uitstralende pijn. Soms kan door de zenuwbeknelling de impulsgeleiding worden verstoord en zelfs uitval van de functie van de zenuw optreden. De functiestoornissen van een zenuwwortel kunnen tot uiting komen in verlamming van één of meerdere spiergroepen en/of tot tintelingen of een doof gevoel in
delen van de huid. Uit de beschrijving van de pijnuitstraling en uit de bij neurologisch onderzoek vastgestelde uitval kan vaak al worden gezien om welke zenuw het gaat en op
welke plaats in de wervelkolom zich de hernia bevindt. Theoretisch kan een hernia op
elke plaats in de wervelkolom voorkomen. De meest voorkomende hernia’s liggen tussen
de 4e en 5e lendenwervel (L4-L5) en de 5e lendenwervel en het heiligbeen (L5-S1). Op
deze niveaus treden 90% van alle hernia’s op. Minder frequent is de nekhernia. Tussen
de 5e en 6e (C5-6) en tussen de 6e en 7e halswervel (C6-7). Maar ze kunnen ook op andere
plaatsen binnen de halswervelkolom optreden (behalve tussen C1 en C2, want daar
zit geen tussenwervelschijf). Nog zeldzamer is de hernia van de borstwervelkolom
(meestal tussen Th7 en Th12.

De hernia
Slijtage (of degeneratie) van een tussenwervelschijf is een proces dat tijdens het leven
bij ieder mens in meerdere of mindere mate plaatsvindt. Dat kan aanleiding geven tot
klachten, hoewel dat lang niet altijd gebeurt. Indien er degeneratie van de tussenwervelschijf optreedt, kan deze gaan uitpuilen. Soms treedt er zelfs een scheur in de vezelring van de schijf op waardoorheen dan stukken van de weke kern naar buiten kunnen worden geperst in de richting van het wervelkanaal. Meestal scheurt de ring op de zwakste
plek en dat is precies de plaats waar de zenuwwortel het wervelkanaal verlaat. Dit kan
leiden tot beknelling van een zenuwwortel en tot pijnuitstraling en eventueel ook tot uitvalsverschijnselen (verlamming en een slapend gevoel). Omdat bij hoesten, niezen en
persen de druk in het wervelkanaal wordt verhoogd, dus ook de druk op de zenuwwortel,
kan hierbij de pijnuitstraling toenemen.
Iedereen kan een hernia krijgen en waarom dit bij de één wel en bij de ander niet gebeurt,
is niet bekend. Wel kunnen in bepaalde families hernia’s iets vaker optreden.
Zwaar werk met veel bukken en tillen kan wel meer klachten geven, maar het ontstaan
van een hernia wordt er niet door veroorzaakt. Hernia’s komen even vaak voor bij mensen
die licht werk doen als bij mensen die zwaar werk doen. Uit recent onderzoek is gebleken
dat roken het degeneratieproces van de tussenwervelschijven kan versnellen, wat
een ongunstige invloed heeft op de wervelkolom. Wanneer de hernia beknelling veroorzaakt van het ruggenmerg zijn de verschijnselen vaak ernstiger. Dan kan er sprake zijn van krachtsvermindering in de benen, spasticiteit van de benen, gevoelsverlies van delen van de benen. Bovendien kunnen incontinentie verschijnselen (ongewild verlies van urine en/of ontlasting) optreden vanwege beknelling van de verantwoordelijke zenuwbanen.

Het stellen van de diagnose
Om aan te tonen dat de klachten en/of verschijnselen van de patiënt inderdaad veroorzaakt worden door een uitstulping van een tussenwervelschijf, moet verder onderzoek worden verricht. Er zijn een aantal soorten onderzoek die daarvoor in aanmerking komen:

  1. Röntgenfoto van de nek-, borst- of lendenwervel. Met deze foto kan de diagnose niet worden gesteld, maar vaak is dit toch het eerste onderzoek dat wordt gedaan. Deze foto geeft informatie over de botstructuren waaruit de wervelkolom is opgebouwd. Hiermee is het mogelijk om botafwijkingen, stand afwijkingen, abnormale beweeglijkheid van de wervelkolom op het spoor te komen of tekenen van slijtage van de gewrichten of tussenwervelschijven vast te stellen. Bovendien zullen de meeste neurochirurgen bij de planning van en ook ter oriëntatie tijdens een operatie gebruik maken van deze “gewone” Röntgenfoto.
  2. MRI (Magneet scan). Dit onderzoek is tegenwoordig het onderzoek van eerste keus. In de meeste gevallen zal het mogelijk zijn om hiermee de diagnose hernia te stellen. Soms is het nodig om preciezer te worden geïnformeerd over de botstructuren van wervelkolom. In dergelijke gevallen kan de informatie die de MRI levert onvoldoende zijn.
  3. CT scan (Computer Tomogram). Vooral de botstructuren van de wervelkolom kunnen met de CT-scan goed worden afgebeeld, wat informatie geeft die van belang is bij de keuze van het soort operatie dat nodig is. De CT-scan kan dus aanvullende informatie verstrekken bij een patiënt die eerder een MRI-onderzoek heeft ondergaan.

De operatie
Niet iedere hernia hoeft geopereerd te worden. Voorop moet staan dat de patiënt klachten moet hebben die door de hernia kunnen worden verklaard. Dan nog is het zo dat in de meeste gevallen (ongeveer 70-80%) door middel van fysiotherapie, gedoseerde rust en pijnstillers de herniaklachten over gaan. Vanwege het gunstig beloop van een hernia moet men niet te snel besluiten tot operatie. Aan de andere kant is het zo dat bij (te) lang wachten het herstel na een operatie vertraagd kan verlopen. In het algemeen houdt men aan om niet eerder dan na 6 weken, doch wel binnen 6 maanden, te opereren. Uitzondering vormen die patiënten bij wie sprake is van een spoedindicatie.
Er zijn twee soorten operatie-indicaties:

  1. Absolute operatie-indicatie. Hiermee wordt bedoeld dat er ernstige of snel optredende uitvalsverschijnselen zijn door druk van de hernia op een zenuw, een groep zenuwen of op het ruggenmerg. Bijvoorbeeld bij ernstige verlammingsverschijnselen van spiergroepen van de armen, benen of bij verlies van controle over de urineblaas, dit laatste ten gevolge van beknelling van de cauda.
  2. Relatieve operatie-indicatie. Dat is het geval als de patiënt zo veel last heeft van pijn, dat hij/zij hierdoor niet meer goed kan functioneren. Het (subjectieve) klach-tenpatroon geeft dan de doorslag, omdat het de patiënt zelf is die aangeeft “dat het zo niet verder kan”. In de meerderheid van de gevallen dat wordt overgegaan tot operatie van een hernia gaat het om patiënten die kampen met aanhoudende en/of onverdraaglijke pijn.
    De hernia operatie wordt meestal uitgevoerd onder volledige narcose. Er zijn verschillende benaderingen om een hernia te opereren. Het is nooit aangetoond dat de ene methode beter is dan de andere, zodat iedere neurochirurg zal kiezen voor die techniek waarin hij/zij vertrouwen heeft, toegespitst op de specifieke problematiek van de individuele patiënt.

Operatiemethode
De patiënt ligt tijdens de ingreep in knie-elleboog houding (salaam-houding) of op de buik. Midden boven de wervelkolom, precies boven de plaats waar de hernia zit, wordt in de lengterichting een huidsnee van voldoende lengte gemaakt. Daaronder worden de lange rugspieren losgemaakt van het doornuitsteeksel en de boog van de ruggenwervel en naar opzij geschoven. Daardoor wordt de weefselband zichtbaar die tussen de twee aan elkaar grenzende wervelbogen zit. Deze band wordt ingesneden en gedeeltelijk verwijderd, zodat de operateur toegang krijgt tot de inhoud van het wervelkanaal. Hier bevinden zich de zenuwwortels en ook de hernia. Vervolgens worden de hernia en de beknelde zenuwwortel opgezocht. Meestal bevindt de uitstulping zich onder de zenuwwortel, soms ligt er ook een afgebrokkeld stuk van de tussenwervelschijf los in het wervelkanaal. Deze wordt verwijderd en de uitpuiling onder de zenuwwortel wordt weggenomen.

Hierna maakt de neurochirurg, als daar ruimte genoeg voor is, een opening in de tussen-wervelschijf, om het binnenste deel van de tussenwervelschijf zo goed mogelijk te kun-nen verwijderen. Dit gebeurt om de kans op een hernieuwde uitpuiling (“recidief”) van de tussenwervelschijf zo klein mogelijk te maken.
Naast de ‘gewone’ herniaoperatie bestaan er ook mogelijkheden om de tussenwervelschijf te benaderen via een endoscoop (kijkbuis) of via een kort buisje (micro-tube). Deze technieken hebben met elkaar gemeen dat er via een kleinere toegang wordt gewerkt, waardoor de operatiewond minder groots is dan bij de ‘standaardoperatie’. Daardoor verloopt de wondgenezing sneller. Niet iedere hernia is echter geschikt om op één van deze manieren te worden behandeld.

  • De microtube operatie is een afgeleide van de endoscopische operatie. Het verschil is dat er een bredere en kortere buis wordt gebruikt, waardoor het mogelijk wordt om met behulp van de operatie microscoop te opereren. In tegenstelling tot de endoscopische techniek kan de operateur nu niet met één oog, maar met beide ogen tegelijk kijken, waardoor hij diepte kan zien en velliger kan opereren. Doordat het buissysteem breder is, heeft de operateur een beter overzicht over de hernia en de zenuwwortel.

Operatie risico’s
Zoals bij iedere operatie zijn er ook aan de operatie van hernia’s risico’s verbonden. De kans dat die optreden is echter zeer gering. Desalniettemin kan er een toename van de uitvalsverschijnselen (verlammingen, gevoelsverlies) optreden, meestal ten gevolge van het moeten manipuleren aan een zenuwwortel die lang in de knel heeft gezeten. Een ontsteking van de operatiewond of van de tussenwervelruimte komt een enkele keer voor en ook nabloeding in het operatiegebied kan optreden.
Soms ontstaat er door het manipuleren een gaatje in de durale zak of in het vlies dat rondom de zenuwwortel zit. Daarlangs kan dan lekkage van ‘hersenvocht’ optreden. Soms moet het gaatje in de durale zak hersteld worden met een nieuwe operatie.

Na de operatie
Na de operatie gaat de patiënt naar de uitslaapkamer om bij te komen uit de narcose. Afhankelijk van de benadering en de voorkeur van de operateur zal er een wonddrain zijn aangebracht, die in principe de volgende dag zal worden verwijderd en die tot doel heeft het bloed dat zich na de operatie in het operatiegebied zou kunnen ophopen af te voeren.
In het algemeen is het ontslag 1 dag na de operatie.

Een poliklinische controle vindt meestal plaats 6 weken na de operatie, waarbij het resul-taat van de operatie op dat moment wordt bekeken. Vaak kan tegen die tijd de belasting van de rug weer worden opgevoerd. Werkhervatting hangt natuurlijk ook samen met het type werk dat werd gedaan en zal steeds individueel moeten worden bekeken. Dit is ook het moment om te bepalen of er nog fysiotherapie nodig is.

Een recidief hernia
In het algemeen is 80-90% van de patiënten na een herniaoperatie tevreden met het uiteindelijke resultaat. Recidiefklachten kunnen berusten op het ontstaan van een nieuwe hernia ter plaatse van een hogere of lager gelegen tussenwervelschijf. Een echt recidief (dat is het opnieuw optreden van een hernia op dezelfde plaats) treedt bij ongeveer 5%
van de geopereerde patiënten op en heeft te maken met het feit dat het technisch gezien niet mogelijk is om al het tussenwervelschijf materiaal te verwijderen. Een recidief hernia kan echter ook met goed resultaat worden geopereerd. Technisch gezien is een recidief operatie wat moeilijker, omdat er vaak littekenweefsel is van de vorige ingreep, waardoor de zenuwwortel verkleefd kan zijn. Daardoor is het risico dat er zenuwbeschadiging of lekkage van hersenvocht optreedt iets hoger. Vaak is het herstel na een recidief operatie trager.
Omdat het slijtageproces zich meestal over meerdere tussenwervelschijven verdeelt kan er na een hernia operatie altijd een hernia van een andere tussenwervelschijf optreden. Dat is niet goed te voorkomen. Ook een dergelijke nieuwe hernia kan met succes worden geopereerd en het is niet waar dat een tweede of derde operatie de rug steeds slechter maakt.